Er zijn tegenwoordig heel wat initiatieven om museumbezoek van mensen met een visuele beperking mogelijk te maken. Musea hebben meer aandacht voor toegankelijkheid en het organiseren van doelgroepgerichte rondleidingen. De Stichting KUBES organiseert al meer dan 25 jaar excursies voor blinden en slechtzienden en biedt ook cursussen aan voor mensen met een visuele beperking die op diverse manieren kunstzinnig actief willen zijn. Het Oogfonds organiseert samen met Dedicon en het Van Abbemuseum de jaarlijkse Raak stimuleringsprijs waarbij musea uitgedaagd worden hun presentaties toegankelijk te maken voor mensen met een visuele handicap. Via onder meer de website Museum4all en orenenogentekort.nl wordt ruim bekendheid gegeven aan museale activiteiten die gericht zijn op of toegankelijk zijn voor de doelgroep. Toegankelijk maken van kunst en cultuur en van musea staat dus volop in de aandacht. Maar zijn deze initiatieven nieuw en typerend voor deze tijd?
Min of meer bij toeval trof ik een artikel over dit onderwerp aan in De Blindenbode, het tijdschrift van de toenmalige Nederlandse Blindenbond, een van de verre voorlopers van de huidige Oogvereniging. We praten over 1950 en het is een verslag van een excursie van blinden naar een tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum met werk van de beeldhouwer Henry Moore.
Van wie was het initiatief uitgegaan om deze excursie te organiseren? Heeft het een vervolg gekregen? Michiel Nijhoff, hoofd Bibliotheek en Archief van het Stedelijk Museum, zocht stukken op die daar enigszins uitsluitsel over geven.
De directeur van wat toen de Stedelijke Musea heette nodigde ‘de blinden’ uit in een schrijven van 17 januari 1950. Die was gericht aan de Vereniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende blinden in Amsterdam. Ook andere werkinrichtingen in de stad en de blindenbonden kregen deze uitnodiging. ‘Helaas zijn deze mensen (blinden, AvdW) nimmer in staat de kleuren van schilderijen te bewonderen; echter, de vormen van de beelden van Henry Moore zullen hen een goede indruk van zijn werk kunnen geven’. De suggestie wordt gedaan de tentoonstelling in kleine groepen te bezoeken. De toegang is gratis maar voor de rondleiding wordt een gering bedrag in rekening gebracht.
De excursie heeft vervolgens plaats in de eerste week van februari 1950. Op 13 februari 1950 schrijft de directeur van de Vereniging tot Werkverschaffing aan hulpbehoevende blinden: ’De blinden toonden veel belangstelling voor hetgeen hen werd geboden. Zij stellen het door U genomen initiatief zeer op prijs’. Afgezien daarvan heeft de directeur van de vereniging gezien dat er van het bezoek foto’s werden gemaakt. Daar had hij niet het minste bezwaar tegen en hij zou ook afdrukken van de foto’s willen ontvangen. Maar hij schrijft vervolgens: ‘Wij menen er U echter wel op te moeten wijzen, dat de blinden in het algemeen zich niet gaarne laten fotograferen en er beslist bezwaar tegen hebben – en terecht wanneer dit gebeurt zonder dat hun toestemming hiervoor wordt gevraagd. Het zou ons spijten, wanneer de animo om deze of andere tentoonstellingen te bezoeken door de ervaring van Zaterdag jl. zou worden geschaad’. Het verzoek wordt derhalve gedaan dit niet meer te herhalen en de gemaakte foto’s niet voor publicitaire doeleinden te gebruiken. ‘Wij geven U gaarne de verzekering, dat het bovenstaande niets af doet aan onze waardering en aan die van de blinden voor de vriendelijke gelegenheid hun geboden de tentoonstelling te bezoeken, en menen daarbij ook in Uw geest te handelen, wanneer wij zelfs mogelijke bezwaren trachten uit de weg te ruimen’.
De directeur van de Stedelijke Musea schrijft op 14 februari 1950 dat hij alle begrip heeft voor de bezwaren en dat hij de fotografe hiervan in kennis zal stellen.
Vervolgens schrijft de directeur van de Vereniging tot Werkverschaffing op 20 februari 1950 een brief aan de directeur van de Gemeentelijke Musea. Hij betuigt zijn dank voor de geboden gelegenheid kunstwerken te bekijken. ‘In kleine groepen van 7 à 9 blinden benevens hun begeleiders zijn 4 rondgangen gemaakt onder de voortreffelijke leiding van mevrouw Hunziger, die wij ook langs deze weg nog eens hartelijk willen dank zeggen voor de bijzondere moeite, hieraan gegeven’. De blinden waren dankbaar voor het feit dat aan hen gedacht was en hebben ‘met veel belangstelling allen kennis genomen van de nieuwe ideeën, die zich ook op dit terrein trachten baan te breken’. ‘De uitzonderlijke wijze, van uitbeelding door Henry Moore heeft tot de verbeelding van enkele hunner, onder wie een doof-blinde vrouw, meer in het bijzonder gesproken’. Deze brief wordt door de directeur van de musea op 20 februari 1950 beantwoord dat het hem genoegen doet dat de blinden genoten hebben van de excursie. Hij hoopt binnen afzienbare tijd weer zoiets te organiseren.
Dat gebeurt dan waarschijnlijk voor het eerst weer in 1951. Dan wordt bij schrijven van 22 maart 1951 een tentoonstelling aangekondigd, ‘thans van een minder abstract karakter dan de tentoonstelling van werken van Henri Moore’. De directeur van het Stedelijk Museum, G. Sandberg, herinnert eraan dat men interesse zou hebben voor een volgende tentoonstelling. Het gaat in dit geval om werk van 10 Belgische beeldhouwers. De uitnodiging voor een excursie wordt vervolgens door de Vereniging tot Werkverschaffing doorgestuurd naar de Blindenraad en de daarin participerende blindenbonden.
Op de uitnodiging is zeker een excursie gevolgd. Op 4 mei 1951 dankt de directeur van de Vereniging namens de deelnemers voor de aangeboden rondleiding: ‘Naar mij werd verzekerd, hebben de blinden met grote belangstelling van het tentoongestelde op hun wijze kennis genomen. Beter dan van de werken van Henry Moore konden zij zich van deze beelden een voorstelling maken. Over de rondleiding hadden zij niets dan lof’. Hartelijk dank wordt betuigd voor dit ‘nieuw bewijs van sympathie voor de blinden’.
Het archief van het Stedelijk Museum bevat nog één maal een brief over dit onderwerp met de aankondiging van een tentoonstelling. Het is een brief van 10 juli 1956. Het gaat dan om werk van Auguste Rodin. Het museum biedt aan dat ook buiten de openingstijden een rondleiding voor blinden kan worden gegeven door mevrouw Frieda Hunziger. Frieda Hunziger – ik kom ook de spelling Hunziker tegen – (1908-1966) was tekenlerares en schilderes en was een van de vaste rondleidsters van het museum.
Of dit de laatste rondleiding voor blinden in het Stedelijk Museum was weet ik niet. Opvallend is wel dat het initiatief uitging van het museum. De correspondentie wordt gevoerd namens ‘de blinden’ en namens hen wordt dank gezegd. Daarom was het mooi dat de aanleiding voor dit stukje een artikel was dat kennelijk geschreven is door een van ‘de blinden’ en geplaatst in het blad van de blindenbond.
Ad van der Waals
Oktober 2019