In het dagelijks leven speelt het zintuig zicht een belangrijke rol. Hoewel ik dit best weet, werd ik mij hiervan pas echt goed bewust toen ik onlangs de donkerbeleving ‘Een dag uit het leven van…’ meemaakte in het MuZIEum in Nijmegen. Ik was opeens afhankelijk van mijn vier andere zintuigen, een bizarre en tegelijkertijd bijzondere ervaring. Het MuZIEum heb ik ervaren met mijn tast, gehoor, reuk en smaak en niet met mijn zicht. Dit is anders in tegenstelling tot hoe het tegenwoordig in veel musea gaat, daar ligt de focus vaak op het kijken.
Toch heeft het zicht niet altijd centraal gestaan in musea. In de zeventiende en achttiende eeuw, werden de bezoekers van kunst- en rariteitenkabinetten aangemoedigd al hun zintuigen actief te gebruiken. Volgens de eigenaren van zulke kabinetten was een multizintuigelijke ervaring van hun collectie van groot belang, omdat de vijf zintuigen elkaar aanvullen. De tast verifieert bijvoorbeeld het zicht: pas wanneer je een object vast hebt kun je het gewicht vaststellen, terwijl je door hiernaar te kijken er alleen een inschatting van kunt maken. De tast werd daarom vaak het zintuig van de zekerheid genoemd. Ook werden bezoekers vroeger gestimuleerd naar de objecten te luisteren en te ruiken. Dit leidde nogal eens tot verrassingen, bijvoorbeeld doordat men de dooier van een versteend ei nog kon horen ratelen. En tot ongemak, aangezien met name dierlijke objecten – zoals eieren – vaak een indringende geur uitstootten.
Helaas werden vanaf de negentiende eeuw de voordelen van een multizintuigelijke ervaring niet langer erkent en kwam er een einde aan. Onder andere vanwege de opkomst van elektrisch licht, dat gezegd werd de noodzaak te verminderen om objecten vast te houden en van dichtbij te bekijken: dankzij het goede licht waren er namelijk al voldoende details zichtbaar. Ook werd gesteld dat door de flinke groei van het aantal bezoekers multizintuigelijke ervaringen niet langer meer in goede banen konden worden geleid. Objecten zijn sindsdien veelal terecht gekomen achter glas of koorden en ze zijn nog maar met één zintuig te ervaren: het zicht. Het enige waarin een museumbezoek van tegenwoordig weinig verschilt van een bezoek aan kunst- en rariteitenkabinetten in de zeventiende en achttiende eeuw is de manier waarop de smaak wordt gestimuleerd, namelijk door te eten en te drinken. Weliswaar gebeurt dit nu in de speciaal daarvoor gecreëerde museumcafés en vroeger gewoon op zaal, tussen de kristallen en mineralen, gedroogde planten en opgezette dieren.
Zou het niet leuk – en waardevol – zijn als we weer een beetje teruggaan naar zoals hoe het vroeger ging in de kunst- en rariteitenkabinetten? Zullen we in musea naast kijken ook weer meer gaan voelen, horen, ruiken en proeven? Door onze verschillende zintuigen te gebruiken kan onze ervaring volgens mij worden verrijkt, zowel voor mensen met als zonder een zintuigelijke beperking.